'Moet je daar kijken! Daar lopen stropers'.

26-02-2017 23:43

“Moet je daar kijken! Daar lopen stropers”.
Ik kijk naar de plek waar Oom de stropers ziet lopen. Terwijl ik niets anders zie dan een paar kromme knotwilgen, bevestig ik zijn beeld. “Ja, ik zie ze! Laat ze maar, we kunnen ze toch niet stoppen”.

Samen met mijn drie oudere zussen ben ik op bezoek bij een oom en tante die de tachtig al gepasseerd zijn. Ze wonen nog samen in een eengezinswoning. Vele jaren woonden en runden ze een grote boerderij met vee. Dag en nacht in de weer als er een kalf of lam geboren moest worden. Druk met de vele kazen die gemaakt werden en de liters melk die uit de koe de winkel in moesten.
Een leven buiten de boerderij was er bijna niet. Oom is nog steeds die grote sterke man die een koe de baas was. Het verschil met toen en nu is dat zijn benen, die hem door de natte weilanden en de dampende koeienvlaaien droegen, hem in de steek laten. Met behulp van tantes oerkrachten en eindeloze geduld, samen met wat technische hulpmiddelen, komt hij nog daar waar hij verwacht wordt of wil zijn.

Terwijl we aan de koffie en thee zitten mengt hij zich af en toe in het gesprek.
Hij heeft het over onze moeder, wat zijn zus was en over zijn vader, welke onze opa was. Hij praat over ze alsof ze nog in leven zijn.
Voor een groot deel leeft hij in het verre verleden en ziet hij dingen die er niet zijn.
Zo nu en dan veert hij wat omhoog op zijn stoel en kijkt door het raam het weiland in wat grenst aan de achtertuin.

“Moet je kijken! Daar lopen stropers”.
De knotwilgen staan stil en krom langs de rand van het weiland, maar in zijn beleving lopen ze te stropen.
Bij het horen van het woordje benen trekt hij met een ondeugende lach op zijn gezicht zijn broekspijpen omhoog en laat zijn hagelwitte benen zien welke in steunkousen, ruitsokken en stevige schoenen zijn gehuld.

Wat is het toch raar om mensen geestelijk zo te zien afglijden.
Nu is dit een oom welke ik niet vaak zie en kan dus smakelijk lachen om zijn verkeerde beelden en de ondeugende lach die hij daarbij toont.
Maar wat moeilijk moet het toch zijn om een naaste zo te zien veranderen. Dat gaat natuurlijk niet van de een op de andere dag, maar terugkijkend naar de ‘goede’ tijd is er een heel groot verschil.
Wat een opgave als je altijd samen bent en je als partner jezelf helemaal moet wegcijferen om de ander te kunnen helpen. ’s Nachts in de weer zijn met een man naast je die op het moment dat je je slaap zo hard nodig hebt, je wakker houdt omdat er, in zijn hoofd, allerlei dingen uit het verleden voorbij komen en dingen ziet die er niet zijn.

Zonder het uit te spreken beseffen we dat dit mogelijk de laatste keer zal zijn dat we oom en tante zo in deze setting zullen zien.
De kracht die tante moet leveren is zelfs voor een jong iemand niet vol te houden.
Misschien is het zelfs wel zo dat een jonger iemand het al had opgegeven.
Mensen van die leeftijd hebben in mijn beleving net een beetje meer doorzettingsvermogen dan ‘de jongere’.
 

We hebben met elkaar altijd heel veel aandacht voor mensen die lijden aan kanker of andere ernstige ziekten.
Deze ziekte die, in mijn beleving, allerlei denkbeeldige spinnenwebben in het brein maakt waardoor er van alles aan elkaar verkleeft, is voor mij en velen anderen nog zo onbekend.
Ik ben er inmiddels wel achter dat deze mensen die de ziekte dragen eigenlijk naast hun eigen leven, ook het leven van hun partner meenemen.
Ik draag uit principe geen petje, maar had ik hem op dan deed ik hem met veel respect af voor tante en alle andere mensen die de zorg en verzorging van dementerende mensen op hun schouders dragen.
Je kunt alleen maar hopen dat deze nare ziekte jouw pad nooit zal kruisen.


Na een kromme maar nog krachtige handdruk van Oom nemen we afscheid.
Alzheimer is niet persé voor oudere mensen, dus bij het vertrek kijk ik stiekem toch nog even door het achterraam of de stropende knotwilgen er echt nog wel staan….